Mag u een afschrijvingstermijn zelf kiezen?
Wanneer u investeert in bedrijfsmiddelen met een beperkte levensduur, moet u deze afschrijven over hun verwachte gebruiksduur. Maar hoe bepaalt u die termijn?

De wet legt enkel voor immateriële vaste activa (zoals cliënteel) een minimale termijn op: vijf jaar, of drie jaar bij investeringen in onderzoek en ontwikkeling (art. 63 WIB92).
Voor andere activa zijn er geen wettelijke termijnen, maar de fiscus hanteert wel richtlijnen voor bepaalde categorieën van investeringen (Comm. IB 92, nr. 61/104-135), bv. 20 jaar voor industriële gebouwen, 33 jaar voor handels- en kantoorgebouwen, 5 jaar voor rollend materieel en 10 jaar voor meubilair. U bent daar niet strikt aan gebonden, maar als u sneller afschrijft dan wat de fiscus redelijk vindt, moet u dit goed kunnen motiveren, bv. omdat het goed tweedehands is, intensief gebruikt wordt…
Schrijft u volgens de fiscus te snel af, dan zal hij voor de betreffende boekjaren het verschil tussen de geboekte afschrijving en de afschrijving die hij aanvaardt, belasten (en dus finaal een deel van de afschrijvingen één of meerdere boekjaren naar achter schuiven), tenzij u overtuigend kan aantonen dat een kortere termijn gerechtvaardigd is.